Dr. Gloria Polo's terugkeer.

Dr. Gloria Polo werd op 5 mei 1995 in Bogota, Colombia, door de bliksem getroffen. Zij verbleef lange tijd in coma en had hierbij een ontmoeting met God. Hij gaf haar de opdracht terug te keren naar de aarde met de volgende woorden: "U zal uw getuigenis geen duizend maal herhalen maar duizend maal duizend maal. En wee degenen die hun pad niet veranderen ondanks dat ze jou gehoord hebben want zij zullen strenger geoordeeld worden dan de anderen, net zoals u wanneer u eens hier zal terugkomen! Hetzelfde geldt voor mijn gezalfden, de priesters, want er zijn geen grotere doven dan zij die niet willen horen, en er zijn geen grotere blinden dan zij die niet zien willen." Sindsdien lokt Gloria overal ter wereld overvolle zalen met haar getuigenis over haar ontmoeting met God. Op dit blog kunt u haar volledige getuigenis volgen.

Op 5 mei 1995 werd Dr. Gloria Polo in Bogota, Colombia door de bliksem getroffen, Op die regenachtige vrijdagnamiddag ging ze samen met haar man en neef enkele boeken gaan afhalen in een bibliotheek. Zij liep, samen met haar neef, onder een kleine paraplu. Haar man droeg een waterjas en had net de buitenmuren van de bibliotheek bereikt. Toen ze bij een rij bomen kwamen en net over een grote plas sprongen werden ze beiden door de bliksem getroffen. Haar neef was op slag dood.

Gloria Polo, tandarts van beroep, lag een hele tijd in een diepe coma. Zij was volledig verbrand en haar longen en nieren werkten niet meer. Allerhande apparaten hielden haar klinisch in leven. Het was haar zus die erop stond dat zij in leven bleef, terwijl Gloria zelf altijd euthanasie had verdedigd. Haar ziel bevond zich aan de rand van de afgrond, toen zij van de Heer een tweede kans kreeg om terug te keren naar het aardse leven.

God gaf haar de opdracht met de woorden: "U zal uw getuigenis geen duizend maal herhalen maar duizend maal duizend maal. En wee degenen die hun pad niet veranderen ondanks dat ze jou gehoord hebben want zij zullen strenger geoordeeld worden dan de anderen, net zoals u wanneer u eens hier zal terugkomen! Hetzelfde geldt voor mijn gezalfden, de priesters, want er zijn geen grotere doven dan zij die niet willen horen, en er zijn geen grotere blinden dan zij die niet zien willen."

Broeders en zusters! Het is prachtig dat ik met u dit dierbaar geschenk mag delen dat de Heer mij meer dan tien jaar geleden verleende [aan de Nationale Universiteit van Colombia in Bogota]. Ik liep toen hogeschool, samen met mijn neef, die ook tandarts was. Mijn man was bij ons die dag en moesten nog wat boeken gaan afhalen in de School voor Tandheelkunde, die vrijdagnamiddag. Het regende heel hard en mijn neef en ik liepen samen onder een kleine paraplu. Mijn man droeg zijn regenjas toen hij de buitenmuren van de bibliotheek bereikte. Ondertussen bereikten mijn neef en ik de bomen, springend over de plassen. Toen wij op het punt stonden om een grote regenplas te vermijden, werden wij door de bliksem getroffen.

We waren volledig verbrand. Mijn neef stierf ter plaatse. Het was een jongeman, die ondanks zijn jonge leeftijd, zich volledig overliet op de Heer en een bijzondere verering had voor het Kindje Jezus. Hij droeg altijd een medaille met de beeltenis van het Kindje Jezus in een kwartskristal op zijn borst. Uit de lijkschouwing bleek dat de bliksem hem via deze medaille had getroffen, vervolgens door zijn hart ging en zijn lichaam binnenin volledig verbrandde, om via de voet het lichaam opnieuw te verlaten. Uiterlijk was er aan zijn lichaam geen enkel spoor van verbranding te merken.

Bij mij trad de bliksem door mijn arm naar binnen en verbrandde op een gruwelijke wijze heel mijn lichaam, zowel de binnenzijde als de buitenzijde. Mijn lichaam is een "gereconstrueerd" lichaam en bleef leven dankzij Gods genade. De bliksem had mij verbrand en liet mij achter zonder borst, waarvan er hele stukken vlees en rib waren verdwenen. Mijn maag, benen, lever, nieren en longen waren verbrand. De bliksem verliet mijn lichaam langs de rechtervoet.

Wij deden aan gezinsplanning en ik gebruikte een koperen spiraaltje als voorbehoedsmiddel, maar koper is tevens een uitstekende elektrische geleider en het verkoolde mijn eierstokken. Ik lag daar met een hartstilstand en een levenloos lichaam en mijn lichaam schokte nog hevig na van de elektriciteit en een tijdlang kon men mij zelfs niet aanraken. Tot zover wat mijn lichaam betreft.

Het mooiste gedeelte is echter dat, terwijl mijn lichaam verkoold was, ik mij plots in een mooie witte tunnel bevond, vervuld van vreugde en vrede, een gelukzaligheid waarvoor er geen menselijke woorden bestaan om de grootsheid ervan te beschrijven. Het hoogtepunt van dit ogenblik was enorm. Ik was gelukkig en vreugdevol. Ik voelde geen enkele druk. Op het einde van de tunnel zag ik, zoals de zon, een meest verheven licht. Ik noem het wit om er een kleur aan te geven, want geen enkele kleur op aarde is vergelijkbaar met dat hoogst verheven licht. Ik voelde de bron van al deze liefde, al deze vrede.

Terwijl ik naar boven ging werd ik mij ervan bewust dat ik overleden was. Ik dacht ogenblikkelijk aan mijn kinderen en zei: "O, mijn God, mijn kinderen! Wat zullen ze denken? Hun heel drukke mama had nooit tijd voor hen." Op dat ogenblik zag ik hoe mijn leven in werkelijkheid was en werd ik bedroefd. Ik ging het huis uit om de wereld te veranderen en was niet eens in staat om mijn kinderen behoorlijk op te voeden en mijn huis te onderhouden.

In dat ogenblik van leegte voor mijn kinderen, keek ik en aanschouwde ik iets moois: mijn lichaam maakte geen deel meer uit van deze tijd en ruimte en ik kon iedereen op dit ogenblik zien, zowel de levenden als de doden. Ik omhelsde mijn overleden grootouders en ouders. Ik knuffelde iedereen en genoot ten volle van dit prachtige moment. Op dat ogenblik voelde ik mijn fouten door te geloven in reïncarnatie. Ik verdedigde het zelfs. Ik kon overal mijn grootvader en mijn overgrootvader zien. We omhelsden elkaar en iedereen die ik in het leven had gekend, overal en op hetzelfde ogenblik.

Er was geen enkele notie van de tijd, het was zo mooi en prachtig buiten mijn lichaam. Ik zag de dingen ook niet zoals ik ze daarvoor zag en ik schonk vroeger enkel aandacht aan wie dik, mager, zwart of lelijk was, altijd met een vooroordeel. Nu ik mij buiten mijn lichaam bevond, zag ik de mensen van binnen. Hoe mooi is het om het binnenste van de mensen te kunnen waarnemen. Ik kon hun gedachten en gevoelens lezen. Ik omhelsde ze onmiddellijk en nog steeds bleef ik opstijgen en opstijgen, vervuld van vreugde tot op het punt dat ik een heel mooi zicht te zien zou krijgen: een uitzonderlijk mooi meer, omgeven door prachtige tuin met bomen en bloemen. De geur die van deze tuin uitging vervulde mij met liefde. Het leek nauwelijks op wat wij hier op deze aarde krijgen te zien, zo innig mooi was het. Er stonden twee bomen als een soort toegang en ik zag hoe mijn neef, die samen met mij was verongelukt, deze schitterende tuin binnenging. Ik wist en voelde dat het niet aan mij was gegeven om ook deze tuin binnen te treden.

Toen hoorde ik de stem van mijn echtgenoot. Mijn man weende diep, met een innig gevoel en riep het uit: "Gloria, alstublief ga niet! Gloria, kom terug! De kinderen, Gloria, geef het niet op!" Ik keek in het rond en ik zag niet alleen zijn wenen en pijn, ik voelde het ook. En de Heer stond mij toe om terug te keren, hoewel ik dit niet wenste. Wat een vreugde, wat een vrede, hoeveel gelukzaligheid!

Toen begon ik zachtjes te dalen, op zoek naar mijn lichaam dat ik levenloos aanschouwde op een draagberrie in het medisch centrum van de campus. Ik zag hoe de dokters mij elektrische schokken toedienden om mij terug tot leven te wekken. Ik lag daar nu reeds meer dan twee uur en ze konden mij nog steeds niet meenemen omdat er zich nog elektriciteit in mijn lichaam bevond. Toen mijn lichaam eindelijk ontladen was kon men pas beginnen met het reanimeren.

Ik bevond mij aan mijn hoofd toen ik een schok voelde die mij brutaal opnieuw in mijn lichaam bracht. Het was heel pijnlijk om terug te keren omdat de vonken overal uitsloegen en ik zag mij passen in dat "kleine ding". Mijn vlees brandde en voelde erg pijnlijk aan. Er kwamen rook en damp uit. Ik voelde me zo benauwd en ingesloten en ik voelde de pijn in mijn vlees, mijn gekneusd en verbrand lichaam. Toen hoorde ik de dokters roepen: "Zij is tot bewustzijn gekomen!" Zij voelden zich verheugd. Ik was allesbehalve verheugd. De pijn was hevig.

De meest verschrikkelijke pijn was deze van mijn ijdelheid. Ik was een wereldse vrouw, met een leidinggevende verantwoordelijkheid: verstandelijk begaafd, ik studeerde ook nog, en ik was een slaaf van mijn lichaam, de schoonheid en de mode, kortom het uiterlijke. Ik deed er alles aan om een mooi lichaam te hebben: massagebehandelingen, dieet, alles wat men zich kan indenken. Dit was mijn leven: een slaafse routine om een mooi lichaam te hebben. Mijn idee was toen: "als ik mooie borsten zou hebben zou ik ze zelfs tonen. Waarom zou ik ze verbergen? Hetzelfde gold voor mijn benen. Ik dacht dat ik mooie borsten en benen had en in één enkel moment zag ik hoe ik mijn tijd verspilde aan het zorg dragen voor mijn lichaam. Maar nu was er geen lichaam, waren er geen borsten meer, alleen verschrikkelijke gaten. Vooral de linkerborst was praktisch volledig verdwenen. Mijn benen waren er het ergst aan toe: lege gaten met geen enkel stukje vlees meer aan, volledig verbrand en zwart verkoold. Vandaar werden we naar het ziekenhuis weggebracht waar ze mij spoedig overbrachten naar de operatiekamer om het verbrande weefsel weg te schrapen en te reinigen.

Toen ik onder narcose was, trad ik terug buiten mijn lichaam. Ik zag de chirurgen werken aan mijn lichaam. Ik was bezorgd om mijn benen. Plots ging ik door een vreselijk moment. Ik was geheel mijn leven slechts uiterlijk katholiek geweest. Mijn verhouding tot de Heer bleef beperkt tot de Zondagsmis, en liefst beperkt tot 25 minuten, waar de preek van de priester het minst lang duurde, omdat ik het niet langer kon uithouden. Dat was mijn verhouding tot de Heer. Mijn hele leven draaide rond aardse dingen. Toen ik mij nog in de hogeschool bevond, had een priester mij reeds verteld dat de noch hel, noch de duivels bestonden. Dat was het enige dat mij in de Kerk hield. Na zijn verhaal dacht ik dat wij allen naar de Hemel gingen, ongeacht onze levensstijl. Dit hield mij volledig op afstand van God. Mijn gesprekken werden slecht, omdat ik dacht dat de zonde geen deel uitmaakte van mijn leven. Ik begon aan iedereen te vertellen dat duivels niet bestonden, dat dit enkel was uitgevonden door de priesters om de mensen in de hand te houden, te manipuleren. Onder mijn collega’s begon ik zelfs te vertellen dat God niet bestond en dat we enkel het resultaat waren van de evolutie.

Nu ik daar in de operatiekamer was, werd ik werkelijk bevreesd want ik zag allerlei duivelse figuren opdoemen en ik was hun prijs. Ik zag vele figuren langs de muren de operatiekamer binnenkomen. Op het eerste zicht zagen zij er normaal uit, maar bij nader inzien hadden zij een hatelijke, zielloze en angstaanjagende uitdrukking op hun gelaat. Dit was verschrikkelijk om aan te zien. Door een bijzonder inzicht dat ik op dat ogenblik verkreeg, begon ik mij te verwezenlijken dat ik hen toebehoorde omdat de zonde zijn prijs heeft en nu was ik hun beloning omdat ik op de verleiding van de zonde was ingegaan. De grootse schande en leugen van de duivel bestond erin om ons te doen denken dat hij niet bestaat. Dat is precies de strategie van satan: mensen doen geloven dat hij niet bestaat zodat hij ongehinderd met hen kan doen wat hij wil. Ik zag deze demonen op mij afkomen, rond mij cirkelen om mij te komen halen. U kunt zich inbeelden hoe bevreesd ik was. Mijn wetenschappelijk en begaafd brein was mij op dat ogenblik van geen enkel nut. Ik wou terug naar mijn lichaam, maar ik botste telkens terug. Mijn lichaam liet mij niet meer binnen. Ik rende weg en ik herinner mij niet meer wanneer ik door de muur van de operatiekamer ging. Ik hoopte dat ik mij ergens in een hoek van het ziekenhuis zou kunnen verstoppen, maar ik sprong enkel in het lege.

Ik kwam in tunnels terecht die naar beneden leidden. In het begin was er nog licht. De tunnels zagen eruit als honingraten. De grond was als moeras en het krioelde er van de mensen die er verwilderd uitzagen en riepen en schreeuwden. Er was geween en tandengeknars. Ik daalde nog dieper af en spoedig werd het licht schaars om uiteindelijk in een soort stelsel van tunnels te belandden, gehuld in volledige duisternis. Deze duisternis kan met niets worden vergeleken. De diepste duisternis op aarde is er het middaglicht van de zon mee vergeleken. Deze duisternis veroorzaakt pijn, afschuw en beschaamdheid. En heerste een walgelijke stank. Mijn afdalen in deze tunnels beëindigde en ik kwam terecht op soort platform. Ik had steeds gedacht dat ik een ijzeren wil had en dat niets me te veel was. Maar al mijn aardse denken kwam mij nu niet meer van pas. Ik wou opnieuw omhoog klimmen, maar ik kon niet. Toen zag ik plots de bodem opengaan als een gigantische, wijd opengesperde muil. Ik voelde een immense leegte, een bodemloos gat. Het meest beangstigende aan dit gapende gat was dat er geen enkel gevoel van Gods liefde aanwezig was, niet de minste hoop. Dit gat zoog mij naar beneden en ik voelde mij doodsbenauwd.

Ik wist dat mijn ziel verloren ging gaan als ik daarin gleed. Midden al mijn benauwdheid had ik het gevoel dat ik enerzijds nog dieper geduwd was, maar er was ook iets anders: ik werd bij de voeten gegrepen. Mijn lichaam bevond zich in het gat, maar bovenaan werd ik aan de voeten getrokken. Min godverloochening verdween uit mij en ik begon te roepen op de zielen uit het Vagevuur om mij daaruit te helpen. Toen ik aan het schreeuwen was voelde ik een heel diepe smart omdat ik mij ervan bewust was dat daar duizenden en duizenden mensen waren, meestal jonge mensen. Heel pijnlijk aanhoorde ik opnieuw het tandengeknars, het verschrikkelijke krijsen en geweeklaag en dit schokte mij tot in mijn diepste binnenste.

Het duurde verscheidene jaren eer ik dit te boven kwam want elke keer als ik mij hun lijden herinner, zou ik opnieuw beginnen wenen. Ik begreep dat zich hier de zielen bevonden van zij die, in een radeloos moment, zelfmoord hadden gepleegd en nu omringd waren van deze gruwel. Mijn God, zo vele arme mensen, meestal jongeren, zo velen, wenend, vreselijk lijdend. Als deze maar hadden geweten wat hen na hun zelfmoord te wachten staat, zouden ze liever voor een gevangenisstraf hebben gekozen dan deze kwelling te moeten ondergaan. Daarenboven worden zij geconfronteerd met het leed, de gewetenstwijfel, schuldgevoelens en de schande die over hun nabestaanden komt. Deze confrontatie is voor zij die zelfmoord hebben gepleegd een nog grotere kwelling, maar voor de demonen is het een extra genoegen hun mentale pijn te verscherpen door hen hier bovenop nog eens te confronteren met het verdriet van hun nabestaanden en hoe vooral God vaak verantwoordelijk wordt gesteld. Deze zielen worden het meeste geholpen wanneer hun familielieden een beter leven beginnen, werken van naastenliefde verrichten en zieken bezoeken, maar in het bijzonder Heilige Missen laten opdragen voor de overledenen. Deze arme zielen in het Vagevuur kunnen niets meer voor zichzelf doen. Niets, helemaal niets. Alleen God kan hun lijden verlichten door de Heilige Mis en daar kunnen wij aan meehelpen. Ook hier was de grootste marteling de afwezigheid van God. God kon hier niet worden gevoeld.

Tijdens al mijn ellende schreeuwde ik het uit: "Wie heeft deze vergissing begaan? Ik ben praktisch een heilige! Ik heb nooit gestolen, nooit gemoord. Ik gaf de armen te eten en vroeg geen geld voor hun behandeling aan zij die het zich niet konden veroorloven. Wat doe ik hier? Ik ging op zondag naar de mis. Ik ging altijd, ook al beschouwde ik mijzelf als niet gelovig. Ik heb tijdens mijn hele leven niet meer dan vijf zondagen overgeslagen. Ik ging altijd de Mis, wat doe ik hier dan? Ik ben katholiek, help, ik ben katholiek, breng mij weg van hier."

Toen ik aan het schreeuwen was dat ik katholiek was zag ik een flauw licht en ik moet er u bij vertellen dat het minste licht in deze duisternis het mooiste geschenk is wat men kan krijgen. Enkele treden boven dat gat zag ik mijn vader, die vijf jaar eerder was overleden, omgeven door een flauw licht en naast het gat, vier treden hoger bevond zich mijn moeder, met veel meer licht omgeven en in gebedshouding.

Toen ik hen zag voelde ik mij plots gelukkig en begon ik te wenen: "Mama, papa, alstublieft haal mij hieruit, ik smeek het u, haal mij hieruit!" Toen zij hun ogen naar beneden richtten en mijn vader mij aanschouwde, had u de enorme pijn moeten zien die zij voelden. Mijn vader begon te wenen en schudde zijn hoofd, dat hij tussen de handen hield: "mijn dochter, mijn dochter!" Mijn moeder was aan het bidden en ik merkte op dat zij niet in staat waren om mij hieruit te halen en dat ze in mijn pijn deelden.

Ik begreep dat het door mij was dat zij hier waren om aan de Heer rekenschap te geven over de opvoeding die zij mij hadden gegeven en over de manier waarop ze Gods opdracht hebben volbracht om de gaven en de genaden die ik van Hem had gekregen te helpen ontwikkelen. Het was hun taak geweest om mij te beschermen tegen de listen van de duivel. Ouders zijn de hoeders van de talenten die God hun kinderen heeft toevertrouwd.

Hierop begon ik opnieuw in het rond te schreeuwen: "Alstublieft, haal mij weg. Ik ben katholiek! Wie heeft deze vergissing begaan?" Toen ik bleef schreeuwen hoorde ik een stem, een zachte stem, en stem die mijn ziel in beweging brengt als ik ze aanhoor. Alles was overspoeld met liefde en vrede en al die wezens vluchtten in paniek weg omdat ze geen liefde en vrede konden verdragen. En ik vond vrede toen ik deze dierbare stem tot mij hoorde zeggen: "Goed, als u katholiek bent, vertel me dan eens Gods geboden."

Wat een bedroevende poging. Ik wist dat er tien geboden waren, maar verder niets. Wat moest ik nu doen? Mijn moeder had mij altijd over het eerste gebod van de liefde verteld. Hoe moest ik hier uit zien te komen? Ik die dacht dat ik mij uit elke situatie kon praten door mijzelf te rechtvaardigen en te verdedigen, werd nu met "de waarheid" geconfronteerd, en zo begon ik te zeggen: "Heb God en uw naaste lief zoals uzelf." "Heel goed", hoorde ik antwoorden, "hebt u hen bemind?" En ik zei: "jawel, jawel, jawel." Toen ik een "Neen!" als antwoord terugkreeg, was het alsof ik een bliksemschicht door mij voelde heen gaan, maar niet opmerkte waar deze mij had geraakt.

"Neen, u hebt de Heer niet boven alles lief gehad en noch minder uw naaste als uzelf! U hebt een God gemaakt die zich moest aanpassen aan uw leven en dan nog enkel in uw ogenblikken van radeloosheid! U knielde enkel voor Hem wanneer u arm was, wanneer uw familie nederig was, toen u uw studies wou aanvatten! Toen bad u wel dagelijks en knielde u lange tijd neer voor de Heer, Hem smekend en vragend om u uit uw armoede te halen om iemand met een belangrijke functie te kunnen worden. Elke keer als u in nood was en geld nodig had, hebt u de rozenkrans gebeden. Heer, zend me geld! Dat was uw verhouding met de Heer!"

Ik moest inderdaad toegeven dat ik God enkel zag als een geldautomaat. Ik greep naar de Rozenkrans en verwachtte geld als tegendienst. Dat was mijn verhouding met de Heer. Er werd mijn getoond hoe ik, van zodra ik tandarts was en wat naam had gemaakt, de Heer "te klein" voor mij werd en mijzelf begon beter te achten. Ik toonde niet de minste liefde voor de Heer. Dankbaar zijn? Nooit! Niet eens toen ik mijn ogen opende ’s ochtends, zei ik: "Dank u, Heer, voor deze nieuwe dag die U mij geschonken hebt, dank U voor mijn gezondheid, voor het welzijn van mijn kinderen, omdat ik een dak boven mijn hoofd heb en ik medelijden heb met hen die geen dak boven hun hoofd hebben, noch iets om te eten!" Niets van dit alles! Zo ondankbaar was ik!

Bovendien had ik zo een minachting voor de Heer dat ik meer in het geluk van Mercurius en Venus geloofde dan in Hem. Ik was zo afgeleid door de astrologie, dat de sterren mijn leven begonnen te leiden en ik verdwaalde in allerlei wereldse leerstellingen. Ik begon te geloven in reïncarnatie. Ik vergat Gods barmhartigheid en dat de Heer Zijn bloed voor mij heeft opgeofferd.

Ik werd ondervraagd over de Tien Geboden en zij toonden mij dat ik genoegen had van het leven en God enkel liefhad met woorden, en dat ik in werkelijkheid satan aanbad. Ooit kwam er een vrouw langs in mijn praktijk om haar "magische geluksbrengers" aan te bieden. Ik antwoordde dat ik daar niet in geloofde, maar vroeg om ze toch maar hier te laten omdat men immers nooit weet! In een hoek waar geen patiënten komen had ik een hoefijzer en een cactus gezet, in de veronderstelling dat ik hiermee negatieve energieën kon afweren.

Hoe beschaamd voelde ik mij door dit alles. Er werd een analyse gemaakt van mijn leven, aan de hand van de Tien Geboden. Er werd mij getoond hoe ik met mijn naasten omging. Er werd mij getoond hoe ik aanvankelijk God nog liefhad en nog niet te ver van hem was verwijderd wanneer ik nog niet betrokken was rond het atheïsme, maar met dezelfde tong waarmee ik toen God aanbad, zou ik later inbeuken tegen alles rond de mensheid. Ik bekritiseerde iedereen. Ik stak een vinger uit naar iedereen, ik, de immer heilige Gloria. En er werd mij getoond hoe ik vol was van afgunst en ondankbaarheid. Ik heb nooit ten volle de liefde van mijn ouders en hun onbaatzuchtige inzet om mij te helpen met mijn studies, om mij omhoog te helpen, erkend. Van zodra ik tandarts was werden zij te min voor mij. Ik voelde mij zelfs beschaamd voor mijn moeder, omwille van haar eenvoud, nederigheid en armoede.

Hoe was mijn gedrag als echtgenote? Wie was ik? Ik klaagde dag in, dag uit, van bij de aanvang van de dag. Toen mijn man "Goedemorgen" zei, antwoordde ik "Wat bedoel je hier nu mee? Kijk hoe het buiten regent!" Ik beklaagde mij voortdurend over mijn kinderen. Er werd mij getoond dat ik nooit enige liefde of emotie voelde voor mijn naaste, mijn broers en zussen. En de Heer vertelde mij: "U schonk nooit aandacht aan de zieken, hield hen nooit eens gezelschap in hun eenzaamheid. Nooit had u eens enig medelijden voor een kind zonder ouders, voor al die lijdende kinderen." Ik had een hart van steen. Kort samengevat: ik was diep gebuisd op mijn examen over de Tien Geboden.

Het was vreselijk, vernietigend voor mij. Ik bevond mij in totale wanorde. En ik, die op voorhand fier was, dacht dat ze mij nooit zouden kunnen beschuldigen van het doden van iemand.

Ik deed bijvoorbeeld boodschappen voor de noodlijdenden, maar deed het nooit uit liefde, maar enkel om mijn imago op te poetsen, opdat het voor iedereen "vroom" zou lijken om te zien hoe goed ik was en ik voelde er een soort van genoegen bij om mensen in nood te bewerken.

Ik vertelde hen dan dingen als "neem deze boodschappen aan, maar neem dan mijn plaats in tijdens de vergadering van de leerkrachten met de ouders, omdat ik er de tijd niet voor heb." En dat is waarom ik dingen aan de mensen gaf, om invloed te kunnen hebben op hen en hen te kunnen bewerken. Daarnaast hield ik ervan dat de mensen mij loofden, alsof ik een heilige was. Ik bouwde een imago voor mijzelf op.

De Heer vertelde mij: "U had een god, ja! Een god van geld! U liet zich oordelen door het geld! Hierdoor zonk u in de diepte en verwijderde u zich van uw God." We waren inderdaad rijk, maar de zaken keerden. Ons geld raakte op en we zetten ons diep in de schulden. Daarom kon ik mij niet langer houden toen er mij werd verteld dat het geld mijn god was, en ik schreeuwde het uit: "Welk geld? Op aarde liet ik enkel vele schulden achter!" En dat was alles wat ik zei.

Toen ik ondervraagd werd over het tweede gebod: "Zweer niet ijdel, vloek, noch spot", zag ik diep bedroefd aan dat ik als kleine meid, gewiekst leerde dat leugens een uitstekende wijze waren om de zware straffen van mijn moeder te ontlopen. Ik ging hand in hand met satan, de vader der leugens, en ik werd een leugenaar. En zoals mijn zonden groter werden, werden ook mijn leugens groter. Ik merkte mijn moeders eerbied voor de Heer op en hoe Zijn Naam heilig voor haar was en zo gebruikte ik dit als wapen tegen haar en begon ik ijdel te zweren. Ik zei "Moeder, ik zweer op God" en zo vermeed ik straffen. Stel u mijn leugens voor! De meest Heilige naam van de Heer plaatsend in mijn verdorvenheid: ik was op dat gebied vol van modder en zonde.

En zo, mijn medemensen, leerde ik dat woorden hun inhoud hadden, want elke keer dat mijn moeder het tegen mij opnam, zei ik: "Moeder, als ik tegen u zou durven te liegen, laat de bliksem mij dan treffen!" En al waren deze woorden tegen dan vervlogen, de bliksem was mij niet vergeten en trof me waarlijk zwaar en liet mij half verkoold achter, en is het enkel dankzij Gods genade dat ik hier ben.

Er werd mij getoond hoe ik, die mijzelf een "goede katholiek" noemde, nooit mijn woord hield en steeds Gods naam ijdel misbruikte.

Het trof mij hoe te zien, toen God langskwam, hoe al die vreselijke en angstaanjagende schepselen rondom mij, zichzelf in aanbidding voor Hem neerwierpen. Ik zag de Heilige Maagd geknield zitten aan de voeten van de Heer, voor mij bidden, zelf smeken om genade, terwijl ik, een diep bevuilde zondares, mijzelf bleef verdedigen tegenover God. Ik, die mezelf zo rechtschapen vond, stond hier nu klagend en vloekend tegenover de Heer.

Toen het tijd werd voor het derde gebod "Heilig steeds de dag des Heren", voelde ik een vreselijke en intense pijn. De stem vertelde mij hoe ik vier tot vijf uren per dag overhad voor mijn lichaam, maar nog geen tien minuten tijd had voor een woord van oprechte liefde, van dank of enig gebed voor de Heer. De Rozenkrans kon niet vlug genoeg gebeden zijn en ik zei daarbovenop nog: "Ik kan deze wel bidden tijdens de reclameonderbrekingen van mijn lievelingsprogramma’s."

God toonde mij mijn nooit eindigende ondankbaarheid jegens Hem. Ik werd ook op mijn houding gewezen toen ik geen zin had om naar de Heilige Mis te gaan: "Maar mama, God is overal, waarom moet ik dan naar de kerk gaan?". Uiteraard kwamen zo’n opmerkingen mij zeer gelegen uit. De stem vertelde mij ook hoe de Heer 24 uur per dag over mij waakte, maar ik bad nooit en had op zondag zelfs geen dankwoordje over voor Hem, om enige dankbaarheid of liefde te tonen of aanvaardde nooit dat het bijwonen van de Heilige Mis voedsel voor mijn ziel was. Neen, in plaats daarvan zorgde ik voor mijn lichaam. Ik was een slaaf van mijn lichaam, maar ik vergat één klein detail: dat ik een ziel had waar ik nooit zorg voor droeg. Ik voedde mijn ziel nooit met de woorden van God omdat ik dacht dat zij die Gods woord lazen gekken waren of zouden worden.

Aan de sacramenten had ik niets, integendeel, ik preekte dat ik nooit te biechten ging bij die oude mannen die veel slechter waren dan ik. Ik deed dat omdat dit, te midden van mijn vuiligheid, nog goed uitkwam ook. De duivel hield mij weg van de biecht en zo nam hij ook de zuiverheid en de genezing van mijn ziel weg en elke keer dat ik zondigde moest ik de prijs betalen: midden de witte reinheid van mijn ziel, plaatste satan zijn vlekken, zijn donkere vlekken. Mijn biecht bij mijn Eerste Communie, werd meteen ook mijn laatste goede biecht. Van dan af was ik onwaardig om God nog te ontvangen. Het gebrek aan samenhang in mijn leven bereikte zo’n hoogte dat ik het Heilige Sacrament van de Communie belasterde en uitdaagde met de woorden: "Wat heilig sacrament? Kunt u zich voorstellen dat God leeft in een onnozel stuk brood? Men zou voor de priesters wat zoetigheid over die wafel moeten spreiden, zodat de hostie toch nog naar iets smaakt!" Zo laag was ik gevallen tegenover God."

Nooit voedde ik mijn ziel en om de zaken nog erger te maken begon ik de priesters voortdurend te bekritiseren. U zou moeten zien hoeveel pijn mij dit veroorzaakte! Sinds ik klein was begon ik reeds priesters thuis uit te dagen. Mijn vader vertelde mij dat die kerels vrouwenlopers waren en het veel beter hadden dan ons. En we bleven dat maar zeggen. En mijn Heer zei me:

"Wie denkt u wel dat u bent dat u van uzelf God kan maken en mijn gezalfden mag veroordelen? Het zijn mensen, en de heiligheid van een priester wordt gebouwd door zijn gemeenschap die bidt, liefheeft en hem ondersteunt. Als een priester zondigt, wordt zijn gemeenschap ter verantwoording geroepen, niet hem!" De Heer toonde mij dat elke keer wanneer ik een priester beledigde, de duivels nog meer gehecht werden aan mij. Daarnaast had ik een bepaalde priester van homoseksualiteit beschuldigd en de hele gemeenschap liep hierin. U kunt zich nogal voorstellen hoeveel kwaad ik hiermee aanrichtte. Het was ronduit beschamend. Daarom kan ik niet genoeg zeggen: bekritiseer niet, maar bid!

Bij het vierde gebod, vader en moeder zult gij eren, toonde de Heer mij, zoals ik al verteld heb, hoe ondankbaar ik tegenover Hem was. Ik maakte steeds opnieuw mijn beklag over hen en vervloekte hen ook omdat zij mij niet alles konden geven wat mijn vrienden hadden. Ik waardeerde nooit wat zij voor mij deden, zelfs in zoverre dat ik nu moet toegeven dat ik mijn moeder niet kende omdat haar "niveau" te laag was voor mij. Het was afschuwelijk om deze film over mij te zien, een vrouw zonder God en hoe deze goddeloze vrouw alles rondom haar kon afbreken. Maar het ergste was dat ik van mijzelf dacht dat ik een voorbeeldige en heilige vrouw was.

De Heer toonde mij ook hoe ik over dit gebod dacht door eenvoudig de dokters- en apothekerskosten voor hen te betalen als ze ziek waren, terwijl de echte reden was om hen te manipuleren en er voordeel uit te halen, daar alles bij mij rond het geld draaide. Geld maakte mij "gelukkig" en ze werden mij te min.

Weet u wat werkelijk pijn doet? Mijn vader die diep weende omdat hij dacht, ondanks hij een goede vader was die mij leerde om hard te werken, ondernemend en eerlijk te zijn, dat hij een belangrijk punt vergeten was: dat ik een ziel had en hij dacht dat hij mij met zijn voorbeeld moest leiden, en dat de oorzaak was van mijn falen, want in werkelijkheid was hij een rokkenjager en hij genoot ervan om mijn moeder en iedereen te vertellen dat hij meerdere vrouwen in zijn leven had. Daarnaast was hij een roker en een dronkaard. Deze onvolmaaktheden maakten hem trots, omdat hij dacht dat het deugden waren in plaats van onvolmaaktheden. Ik zag hoe mij moeder haar tranen bedekte toen mijn vader over de andere vrouwen begon te praten. Ik was vol woede en haat. Deze haat leidde tot mijn spirituele dood. Ik aanschouwde met vreselijke toorn hoe mijn vader mijn moeder tegenover iedereen vernederde. Ik kwam hiertegen in opstand en vertelde mijn moeder dat ik nooit zou worden zoals zij:

"Dat is waarom wij vrouwen als waardeloos worden beschouwd, omwille van vrouwen zoals u, zonder enig zelfrespect en enige trots en hun zo door de mannen laten vertrappelen." Toen ik volwassen was, zei ik tot mijn vader: "Nooit of nooit zal ik mij door een man laten vernederen zoals u mijn moeder vernederde. Als er mij ooit een man ontrouw wordt, zal hij het geweten hebben!" Toen sloeg hij mij en daagde mij uit: "Denk er niet eens aan!" Mijn vader was erg op zichzelf gesteld en ik herhaalde: "Zelfs wanneer u mij slaat of vermoordt, zal de man die mij ooit huwt en ontrouw is, het geweten hebben zodat zij zullen begrijpen hoe vrouwen lijden wanneer mannen hen ontzien."

Vol haat en woede begon ik mijn moeder aan te raden dat zij, op de dag dat ik genoeg geld zou hebben, hem moest verlaten en dit ondanks het feit dat ik werkelijk van hem hield: "U moet zich niet verder ophouden met mannen zoals hem! Wees waardig en laat hem dit zien!" Kunt u zich inbeelden? Ik zat in een complot om mijn ouders te doen scheiden!

Mijn moeder zei: "Neen, liefste, uiteraard doet dit pijn, maar ik heb mijzelf opgeofferd omwille van mijn zeven kinderen en omdat uw vader, op het einde van de dag, een goede vader is en ik het niet zou kunnen maken om uw vader van u weg te nemen. En wie zal er nog voor zijn redding bidden wanneer ik hem verlaat? Ik ben de enige die voor hem kan bidden opdat hij zou worden gered, omdat de pijn en het lijden mij één maakt met de pijn van Jezus aan het Kruis. Elke dag vertel ik aan de Heer dat mijn lijden niets is, vergeleken met Zijn lijden aan het Kruis en vraag ik Hem beleefd om mijn man en kinderen te sparen."

Ik begreep dit niet. Mijn woede werd nog groter en veranderde mijn leven. Ik werd opstandig en begon mijn wens bekend te maken om de vrouwen te verdedigen. Ik begon abortus, het samenwonen en de echtscheiding te verdedigen en was voorstander geworden van het principe van "oog om oog, tand om tand". Ook al ben ik zelf nooit ontrouw geweest, begon ik schade aan te richten door mijn advies.

Toen wij bij het vijfde gebod kwamen toonde de Heer met een vreselijke moord en vertelde er mij meteen bij dat ik het was die deze ernstigste en afschuwelijkste misdaad had begaan vóór zijn ogen: een abortus. Het geld dat ik intussen had verworven, gaf mij de macht om diverse abortussen te bekostigen omdat ik vond dat vrouwen het recht hadden om te kiezen wanneer ze zwanger wilden worden of niet. Ik keek in het "Boek des Levens" en ik voelde mij in de grond zakken van schaamte toen ik een veertienjarig meisje had aanbevolen om haar kindje te laten aborteren. Eén maal men vergiftigd is blijft er niets goed meer over, want alles rondom u raakt ook verdorven. Ik was de rotte appel in de mand.

En dan waren er de overige meisjes, drie van mijn nichtjes en de vriendin van mijn neefje. Hun ouders lieten hen bij mij komen omdat ik geld had en met hen over de mode, de verlokkelijkheid, en over het pronken met hun lichaam kon "meepraten". Hoe heb ik hen uitgebuit! Minderjarigen die daarop andere zonden begingen en nog meer abortussen lieten uitvoeren, omdat ik hen had aanbevolen om geen "simpele zielen" te zijn door naar hun moeder te luisteren die hen sprak over de deugdzaamheid en de maagdelijkheid en alle andere "voorbijgestreefde" zaken die ingegeven zijn door een tweeduizend jaar oude Bijbel en door priesters die zich weigeren aan te passen aan deze "moderne tijden". Ik bracht hen bij hoe zij hun leven moesten organiseren om een zogenaamde "volmaakte" vrouw te worden.

Die vriendin van mijn neefje, amper veertien jaar oud, kwam op een dag bij mij langs in mijn praktijk [ik zag dit in het Boek des Levens] en ze vertelde mij in tranen: "Gloria, ik ben nog een kind en reeds zwanger!" Ik schold haar uit en zei haar nog: "Heb ik u niet geleerd wat contraceptie is?" Het meisje antwoordde: "Ja, maar het werkte niet!". De Heer had haar tot mij gezonden omdat ze niet zou verloren gaan en ik haar zou aanraden om juist geen abortus te plegen! Abortus is een zware keten die aan ons hangt en waar we moeten mee rondlopen, het is een pijn die nooit eindigt. Het is de leegheid van een moordenaar te zijn en het ergste wat men een kind kan aandoen.

In plaats van haar te vertellen over de Heer, gaf ik haar geld om op een "goede plaats" een abortus te laten uitvoeren, zodat er later in haar leven geen verwikkelingen zouden optreden. En zo "sponsorde" ik meerdere abortussen. Elke keer dat het bloed van een kind stroomt is dit als de Holocaust van satan, een Holocaust waarbij de Heer huivert en trilt. In het Boek des Levens zag ik hoe onze ziel wordt gevormd vanaf het ogenblik dat het zaad de eicel binnentreedt. Dan ontstaat er een mooie vonk een licht dat uitstraalt van de zon van de Heer. Van zodra de schoot van moeder bevrucht is, licht deze op met de helderheid van de ziel. Bij een abortus schreeuwt en kreunt deze ziel, ook al heeft het nog geen ogen of vlees. Wanneer een kind wordt vermoord dan schudt het hevig de hemel door elkaar en is er geween te horen. In de hel wordt dezelfde schreeuw op dezelfde toonhoogte aangehouden, maar dan van vreugde. Onmiddellijk hierop breken de zegels van hel door en komen de monsters naar de aarde om de mensheid te kwellen en deze blijvend slaaf te maken van het vlees en alle andere slechte dingen die nog moeten komen.

Hoeveel kinderen worden er dagelijks niet gedood? Elk gedood kind is een overwinning voor de duivel. De prijs van een onschuldig bloed is de vrijlating van nog meer demonen. Ik werd met dat bloed gewassen en mijn ziel werd volledig zwart. Na deze abortussen, had ik geen begrip meer van wat zonde was. Alles werd door mij gerechtvaardigd. Het was verschrikkelijk om zien welke schuld ik aan de duivel moest betalen en ja, ook voor deze kinderen die ik had gedood omdat ik een spiraaltje had gebruikt. Het was pijnlijk om te moeten beseffen hoeveel kinderen er waren opgewekt die door mijn schuld uiteengespatte zonnetjes waren geworden die met een schreeuw uit de handen van de God de Vader werden gerukt. Geen wonder dat ik altijd onaangenaam en depressief was en steeds met een nors gelaat rondliep, verbitterd en gefrustreerd. Ik was een babykiller geworden. Een moordende machine!

Dit bracht mij dieper in de afgrond. Hoe kon ik beweren dat ik nooit iemand had gedood. En wat dan over hen die mij niet aanstonden, haatte, of die mij last bezorgden? Ook daar was ik een moordenaar, omdat mensen niet alleen sterven van geweerschoten. Het volstaat om hen te haten en hen kwaad te doen of jaloers te zijn op hen. Ook dat doodt!

Wat het zesde gebod betreft dacht ik dat men daar geen "vuil" zou kunnen vinden. Ik had geen andere verhoudingen en was mijn hele leven trouw gebleven aan mijn man, mijn echtgenoot, maar er werd mij getoond hoe ik elke keer, wanneer ik pronkte met mijn borsten in te diepe uitsnijdingen en spannende kledij droeg, ik andere mannen ophitste om naar mij te kijken om hen zo op onzuivere gedachten te brengen en hen te doen zondigen. En op deze wijze deed ik mee aan het overspel.

Andere vrouwen, die door hun mannen waren bedrogen, gaf ik de raad om eveneens ontrouw te zijn aan hun mannen, in plaats van hen vergiffenis te schenken. Meer nog, ik gaf hen de raad uit de echt te scheiden. Dit is een ernstige overtreding van het gebod op het overspel.

En zo kwam ik tot het besef dat de zonden van het vlees verschrikkelijk waren en veroordeeld dienden te worden, ook al keurt de wereld van vandaag deze goed en zegt deze dat we dit dierlijk gedrag moeten aanhouden. Jammerlijk liet ik de hand van de Heer los, want de zonden zijn in de gedachten, in de ziel en in de daden.

Het was pijnlijk om zien hoe al deze zonden, bijvoorbeeld de zonde van mijn vaders overspel, schade toebracht en de kinderen en hen verscheurde. Het maakte mij ontstemd tegenover mannen en het maakte ook mijn drie broers tot exacte kopieën van mijn vader, rokkenjagers, macho’s en dronkaards. Zij beseften niet hoeveel geweld zij hun kinderen aandeden. Daarom weende mijn vader zo pijnlijk, toen hij zag dat zijn zonde door zijn zonen en dochters werden overgeërfd en daardoor schade toebrachten aan Gods werk.

Over wat het stelen aangaat, het zevende gebod, beschouwde ik mezelf als de eerlijkheid zelve. De Heer toonde mij hoe, terwijl ik thuis het voedsel verspilde, de rest van de wereld van honger ontbeerde en vertelde mij:

"Ik was hongerig en kijk wat u gedaan heb met wat Ik u heb gegeven en hoe u het hebt verkwist. Ik had kou en zie hoe u verslaafd was aan uiterlijk vertoon en mode, hoe u tonnen geld hebt verspild aan vermageringspillen en behandelingen. Met andere woorden: u maakte een god van uw lichaam."

Het toonde mij hoe ik medeplichtig was aan de ellende van mijn land. Toen toonde Hij mij ook dat, telkens ik iemand belasterde, ik deze van zijn of haar eer beroofde. Het is beter van iemand iets te stelen omdat u dat kunt teruggeven, maar iemand zijn eer afnemen is veel moeilijker om goed te maken. Ik ontnam mijn kinderen de genade om thuis een moeder te hebben, een liefhebbende en zachte moeder, en niet de moeder die steeds buiten was en hen voor de televisie, computer of de videospelletjes achterliet. Om mijn geweten te sussen, kocht ik hen allerlei dure kledij. Wat ik nog het ergste vond was dat ik mijn eigen moeder zag, die, alhoewel zij een heilige moeder was, zichzelf steeds afvroeg of ze wel goed genoeg was voor ons, die ons liefhad en ons op onze fouten terechtwees. Aldus dacht ik: "Wat met mij? Ik heb mijn kinderen niets gegeven! Hoe angstwekkend, wat een vreselijke pijn."

Ik voelde me bij dit alles diep beschaamd, want in het "Boek des Levens" krijgt men alles te zien zoals in een film. En ik zag mijn kinderen die onder elkaar zeiden: "Laat ons hopen dat moeder laat thuis komt, hopelijk zit ze vast in het verkeer, omdat ze werkelijk vervelend is en altijd klaagt." Hoe bedroevend is het om uw driejarige jongen en een iets ouder meisje dit te moeten horen zeggen. Eigenlijk heb ik hun moeder ontstolen. Ik heb ook de vrede des huizes gestolen, die ik verondersteld was te schenken. Ik heb hen niet onderwezen over God, noch over de liefde voor hun naaste. Alles is nochtans heel eenvoudig: wanneer er geen liefde voor de naaste is, kan er ook geen liefde voor God zijn en waar er geen genade heerst kan er ook geen liefde voor God zijn.

Omdat God liefde is, zal ik u wat vertellen over de achterklap en het liegen, het achtste en het ook het negende gebod, wees steeds kuis in uw gemoed, en hoe mijn leven gevuld was met valse getuigenissen. Ik was deskundig in het liegen. satan werd mijn vader. Men kan slechts één tot vader hebben, God of satan.

En als God liefde is en ik de haat, wie is dan mijn vader? Het antwoord ligt niet veraf. En als God me aanspreekt over vergevingsgezindheid en over het liefhebben van zij die u hebben gekwetst en ik hierop heb geantwoord dat ik hen alles zou betaald zetten, wie is dan mijn vader? Er bestaan geen onschuldige leugens of wat dan ook in die aard. Het zijn allemaal leugens en satan is hun vader. Mij zonden van het woord waren heel verschrikkelijk! Ik zag hoeveel schade ik met mijn tong heb aangebracht: elke keer ik laster sprak over personen, elke keer ik plezier maakte en ik iemand een bijnaam gaf. Hoeveel pijn bracht dit deze persoon pijn toe! Hoeveel pijn bracht deze bijnaam niet toe? Ik kon iemand belachelijk maken over diens zwaarlijvigheid en aldus een minderwaardigheidscomplex bezorgen, enkel door te vertellen hoe vet ze waren. O, hoeveel slecht heb ik aangericht, omdat woorden steeds overgaan in daden.

Toen ik de uitslag kreeg over mijn examen over de tien geboden, kwam al mijn slechte voort uit de begerigheid, het waanzinnige verlangen. Ik dacht altijd dat ik slechts gelukkig kon zijn wanneer ik veel geld bezat en zo werd dit voor mij een bezetenheid. Hoe erg! Hoe meer geld ik bezat, hoe slechter dit voor mijn ziel was. Ik had zelfs ooit aan zelfmoord gedacht. Ik had zoveel geld, en toch voelde ik mij alleen, leeg, onaangenaam en teleurgesteld. Deze gulzigheid naar het geld was het pad dat mij verdwaalde en wegbracht van de hand van de Heer!

Na mijn test over de tien geboden werd mij het Boek des Levens getoond. Ik wou dat ik woorden had om het te beschrijven. Mijn Boek des Levens begon bij de ontvangenis, toen de cellen van mijn ouders zich verenigden. Bijna onmiddellijk ontstond er een mooie vonk, een mooie explosie waarbij een ziel ontstond, mij ziel, gemaakt door de hand van God de Vader, zo’n waarachtig mooie God. Zo prachtig! Een God die 24 uur per dag naar mij omkeek. Wat ik als een straf aanzag was in feite niets anders dan Zijn liefde, omdat Hij niet naar het uiterlijke keek, maar naar de ziel en hoe Hij aanschouwde hoe ik afdwaalde van het pad van de redding.

Nu moet ik u een voorbeeld geven over de schoonheid van het Boek des Levens. Ik was heel schijnheilig. Ik zei tegen iemand: "O, wat ziet u er mooi uit in dat kleed, het staat u echt goed", maar binnen in mijzelf dacht ik, "wat een afschuwelijke kledij en zij denkt dan nog van haar zelf dat ze een koningin is!" In het Boek des Levens staat precies genoteerd hoe ik daarover dacht: naast mijn woorden die ik had gezegd stond immers ook de uitstraling van mijn ziel en de manier hoe ik er over dacht. Al mijn leugens werden onthuld zodat men ze kon zien. Hoe dikwijls heb ik niet gespijbeld omdat mijn moeder me niet zo maar overal heen liet gaan. Ik loog tegen haar dat ik met vrienden naar de bibliotheek ging om er aan een opdracht voor de school te werken en mijn moeder liep hier in. In werkelijkheid gingen we tezamen naar een seksfilm gaan kijken of naar een café om te gaan drinken. Maar mijn moeder zag mijn leven en niets werd haar verzwegen.

Het Boek des Levens is erg mooi. Mijn ouders gaven mij bananen, guavepasta en melk mee naar school omdat ze erg arm waren toen ik klein was. Ik schonk er nooit aandacht aan, maar toen ik de bananen opat, gooide ik de schil telkens zo maar weg, zonder er bij stil te staan dat dit iemand pijn kon doen. De Heer toonde mij dit ook wie het was die viel over die bananenschil en hoe dat deze persoon kon hebben gedood en dit omwille van mijn tekortkoming aan barmhartigheid. De enkele keer dat ik een goede biecht deed, met spijt en berouw, was toen een vrouw me teveel wisselgeld had teruggegeven in een kruidenierswinkel te Bogota. De kassierster had me 4.500 peso’s te veel weergegeven Mijn vader had ons geleerd om altijd eerlijk te zijn en nooit iemands geld te stelen. Ik merkte haar vergissing op toen ik naar mijn praktijk ging.

"Die stomme koe heeft mij 4.500 peso’s te veel weergegeven en nu moet ik terugkeren!" Er was een hele verkeersopstopping en daarom besloot ik om niet terug te gaan. Hoe kon ik, achteraf gezien, zo stom zijn! Maar het schuldgevoel achtervolgde mij omdat mijn vader het zaad van de eerlijkheid zo nadrukkelijk bij mij had ingebracht. Ik ging ’s zondags te biechten en ik beschuldigde mezelf ervan dat ik 4.500 peso’s gestolen had en ik het niet had teruggegeven. Ik sloeg zelfs geen echt op de woorden van de priester. De duivel kon mij niet echt beschuldigen van "stelen", maar weet u wat de Heer mij vertelde: "U hebt dit gebrek aan liefdadigheid niet goed gemaakt. Voor u was dit wisselgeld, maar voor haar was het drie dagen werken voor voedsel." Het pijnlijkste was toen Hij mij toonde hoe deze vrouw hierdoor een aantal dagen honger had geleden. Omwille van mijn hebzucht, hadden ook haar twee kinderen honger geleden. Zo toonde de Heer mij de zaken: hoe anderen lijden door onze daden.

Toen vroeg de Heer: "Welke geestelijke waarden hebt u bijgebracht?" Spirituele waarden? Mijn handen waren leeg! Toen zei Hij: "waarom diende u te beschikken over twee flats, huizen en kantoren? U dacht dat u een succesvol beroep had. Wat hebt u met de talenten gedaan die Ik u geschonken heb? U kan mij zelf het stof van de stenen van uw bezit niet tonen!"

"Talenten?"

"U had een opdracht, de opdracht om het koninkrijk der liefde te verdedigen, Gods koninkrijk!"

Gods koninkrijk? Ik was vergeten dat ik een ziel had en mij amper bewust was van mijn talenten die uit Gods genadevolle handen voortkwamen. De Heer bleef mij aanspreken over mijn gebrek aan liefdadigheid. Toen sprak Hij mij over mijn geestelijke dood. Ik was in leven, maar tegelijkertijd dood, of wat u kunt noemen "spiritueel dood." Ik was als een hatende ziel. Als een vreselijk norse en kieskeurige ziel die elkeen kwetst, vol met zonden. Aan de buitenkant zag mijn ziel er mooi uit, netjes gekleed en goed ruikend, maar aan de binnenzijde was het één grote stank, levend in de duisternis en aan de rand van de afgrond. Geen wonder dat ik neerslachtig en pessimistisch was! En hij vertelde mij:

"Uw geestelijke dood begon toen uw gevoelens voor uw medemens stopten! Ik waarschuwde u elke keer opnieuw door u telkens hun ellende te tonen. U zag berichtgeving over moorden, ontvoeringen, vluchtelingenkampen en met uw tong zei u enkel uiterlijk : arme mensen, hoe erg, maar u voelde niets met hen mee. U voelde niets in uw hart. De zonde maakte uw hart van steen.

U kan zich mijn diep verdriet voorstellen toen mijn boek werd gesloten. Ik voelde een diep berouw voor God, mijn Vader, omdat ik mij zo slecht had gedragen en omdat Hij, ondanks al mijn zonden, vuiligheid, onverschilligheid en al mijn vreselijke gevoelens, tot op het laatste ogenblik steeds op zoek was naar mij. Hij stuurde mij altijd tekens, mensen, sprak tot mij, riep mij zelfs schreeuwend toe. Hij nam dingen weg van mij zodat ik naar Hem zou op zoek gaan. Hij wachtte op mij tot op het allerlaatste moment. God smeekt altijd tot iedereen om zich te bekeren.

En ik kon het God niet kwalijk nemen dat Hij mij veroordeelt. Uiteraard niet. Ik had namelijk zelf, uit vrije wil, mijn vader gekozen, maar deze vader was God niet: ik had voor satan gekozen. En God de Vader? Hij is het die genade schenkt aan ieder van ons die zich bekeert. Toen het boek zich sloot merkte ik op dat ik in een diepe leegte viel, met helemaal onderaan een luik. Tijdens mijn val, aanriep ik alle heiligen om mij te redden. U hebt er geen idee van hoeveel heiligen ik mij plots herinnerde, terwijl ik zo’n slechte katholiek was geweest. In aanriep de Heilige Isidorius en Franciscus van Assisi. Toen mijn lijst van heiligen was afgelopen, bleef er dezelfde stilte. Ik voelde een grote leegte en pijn.

Ik dacht dat iedereen op aarde nu allicht zou denken dat ik geleefd had als een heilige, misschien zelfs geduldig wachtend op mij te kunnen aanroepen. En zie waar ik was terechtgekomen. Ik richtte mij ogen op en zag de ogen van mijn moeder. In diepe pijn schreeuwde ik "Mama, hoe beschaamd voel ik mij! Ik ben veroordeeld, mama! Waar ik heen ga, zal ik u nooit meer zien! Maar op dat ogenblik verleende haar moeder haar een mooie genade. Zij was stil, maar haar vingers bewogen en wezen naar boven. Twee pijnlijke schellen vielen van mijn ogen, de schellen van de geestelijke blindheid."

Toen brak er voor mij een mooi moment aan, als één van mijn vroegere patiënten mij vertelde: "Dokter, u bent erg materialistisch en op een zekere dag zult u dit nodig hebben. Als u zich in dreigend gevaar bevindt, vraag dan aan Jezus om u te bedekken men Zijn Bloed, omdat Hij u nooit zal verlaten. Hij betaalde de prijs van het bloed voor u."

Met deze onmetelijke schaamte en pijn begon ik het uit te schreeuwen: "Jezus Christus, Heer, heb medelijden met mij! Vergeef mij, Heer, geef mij een tweede kans! En dan kwam het mooiste moment er aan, waarvoor ik geen woorden heb om dit te beschrijven. Hij kwam en lichtte mij op uit de vreselijke diepte. Tegelijkertijd wierpen alle vreemde schepselen zich op de grond. Het nam me op en zette mij neer op een platform en vertelde mij geheel Zijn liefde:

"U zult nu terugkeren en u zult een tweede kans krijgen [...], maar niet omwille van het gebed van uw familie. Het is normaal dat zij bidden en het voor u uitschreeuwen. Neen, het is omwille van de gebeden van al diegenen die u vreemd zijn die hebben geweend, hebben gebeden en hun harten hebben verheven uit immense liefde voor u."

En toen zag ik vele kleine lichtjes, als kleine vlammetjes van liefde oplichten. Ik zag de mensen die voor mij hadden gebeden. Maar er was ook een grote vlam, de vlam die het meeste licht gaf en ook deze die de meeste liefde schonk. Ik probeerde te zien wie deze persoon was. De Heer vertelde mij: "Deze persoon die zielsveel van u houdt, kent u niet eens." Hij toonde mij hoe deze man de krant van de vorige dag had gezien, een arme boer die leefde aan de voet van het "Sierra Nevada de Santa Marta-gebergte" [Noord Colombia]. Hij had nog amper te eten, want de guerilla had zijn boerderijtje geplunderd en zelfs de kippen meegenomen. Ook dreigden ze zijn oudste zoon mee te nemen. Hij was nu naar het dorp gegaan om de Heilige Mis bij te wonen. Tijdens de Heilige Mis dankte hij de Heer voor zijn gezondheid, voor het behoud van zijn kinderen en voor alles wat de Heer hem gaf.

Hij besloot zijn gebed met: "Heer, ik hou van U. U komt lof en eer toe." Ondanks zijn armoede bestond zijn gebed enkel uit dank en lof. In zijn jas bevonden zich nog een paar muntstukken en hij stak één ervan in het offerblok. Daarna ging hij wat rietsuiker aankopen. In de winkel hadden zij het in een krantenpapier [El Espectador] van de voorgaande dag gewikkeld. Er was een foto van mij te zien, volledig verbrand. Toen die man dat nieuws vernam, zelfs zonder het artikel volledig te lezen, viel hij ter aarde en begon met de diepste liefde te wenen en zei:

"Vader, Heer, heb medelijden met mijn kleine zus. Heer, spaar haar. Als U haar spaart, beloof ik U dat ik op bedevaart ga naar Onze Lieve Heer van Buga [zuidwest Colombia], maar alstublieft, spaar haar!"

Stel u voor, een arme man die niet jammerde, noch verwenste omdat hij het hongerig had, maar hij bezat wel de gave van lief te hebben. Zo’n grote liefde, die zelfs bereid was het hele land te doorkruisen, voor iemand die hij zelfs niet kende.

"Dat is liefde voor uw medemens" [...] en daarop zei hij: "Nu zult u terug gaan, maar u zult het geen duizendmaal herhalen, maar u zult het duizendmaal duizendmaal herhalen. En wee aan hen die hun levenswandel niet veranderen ondanks u te hebben gehoord, want zij zullen strenger worden geoordeeld, net als u strenger zal worden geoordeeld wanneer u terug zult komen naar hier. Hetzelfde geldt voor mijn gezalfden en de priesters, omdat er geen grotere doofheid bestaat als deze van een persoon die weigert te horen."

Mijn lichaam bevond zich een hele tijd in diepe coma. Mijn longen en nieren werkten niet meer en ik werd kunstmatig verder in leven gehouden. Ik was klinisch dood en de dokters, die mij opgaven en mij wilden laten sterven, werden tegengehouden door mijn zus, eveneens dokter, die er op stond dat de apparatuur aangesloten bleef en zei dat ze niet God waren en niet het recht hadden om te beslissen over leven en dood. En ik, ik had terwijl altijd zelf euthanasie en het "recht om waardig te sterven" verdedigd. Omdat ze arts was, mocht zij over mij waken en bij mij blijven. Zo kon zij de euthanasie verhinderen.

Ik keerde terug in mijn lichaam terwijl ik dus lag te sterven. Toen de Heer in één ogenblik mijn longen en nieren genas, stonden de artsen helemaal sprakeloos. Ze hadden mij niet eens aan de nierdialyse gelegd, omdat ze dachten dat het toch geen zin meer had. Op een gegeven moment begon ook mijn hart opnieuw te werken en had ik geen machines meer nodig om in leven te blijven. Langzaam knapte ik helemaal op.

Het enige obstakel was dat ik nog gevoelloos was van mijn middel tot aan mijn voeten. Na een maand zeiden de dokters: "Gloria, de Heer verricht wonderen met u, want op de plaatsen van de brandwonden vormt er zich een nieuwe dunne, huid. Maar voor uw benen is elke hoop helaas opgegeven. Er rest ons niets anders meer over dan tot amputatie over te gaan." Dat was een enorme klap voor mij want dagelijks deed ik vier uur lichaamsoefeningen. Het bericht dat ik niet meer op mijn benen zou kunnen staan kwam dus heel hard aan.

Zo brachten ze mij naar de zevende verdieping, klaar voor de operatie. Naast mij lag er een vrouw wiens benen reeds waren geamputeerd. De operatie moest worden overgedaan. Men had haar benen niet ver genoeg geamputeerd. Toen ik haar verhaal aanhoorde, maakte dit mij diep bedroefd. Nog nooit had ik de Heer bedankt voor mijn voeten, integendeel: ik, die aanleg had om te verdikken, hongerde en oefeningen deed als een gek en een vermogen uitgaf om er elegant uit te zien...zie nu mijn benen: roetzwart, verbrand, zonder vlees, maar het is wel de eerste keer dat ik God bedank dat ik ze nog heb!

Toen begon ik te bidden: "Heer, ik dank u voor mijn voeten en ik smeek u dat ik ze mag behouden; zodat ik weer kan lopen. Alstublieft, laat mij mijn benen behouden!". Op datzelfde ogenblik kreeg ik weer gevoel in mijn benen, er ontstond weer bloedcirculatie.

Toen de maandag daarop de chirurgen kwamen om mij te opereren, stonden ze andermaal voor een raadsel. Mijn benen hadden een normale kleur en alles was weer goed. Ze stonden opnieuw perplex, betasten mijn voeten en konden het niet geloven! Ik zei tot één van hen: "Dokter, mijn voeten doen vreselijke pijn, maar nog nooit was er iemand zo gelukkig omdat zijn voeten zo’n pijn deden, dan ik op dit moment!" De dokter antwoordde: "Nooit heb ik dit in mijn lange loopbaan meegemaakt."

Enkele tijd later verrichte de Heer een nieuw mirakel. Nadat ik van de artsen had vernomen dat ik nooit meer zwanger zou worden, omdat mijn eierstokken waren verbrand, werd ik anderhalf jaar later zwanger. Ook de weggebrande borst herstelde zich. De Heer schonk mij een dochtertje, Maria Jozefa, een wonder!! Volgens de dokters was het onmogelijk, maar voor God is niets onmogelijk!!

En dit, mijn broers en zussen, is helemaal geen bedreiging. De Heer heeft het niet nodig om ons te bedreigen. Dit is een tweede kans die we krijgen en dat dankzij God. Ik heb de kans gekregen om te mogen zien wat ik misdaan had. Wanneer ieder van u zijn Boek des Levens voor ogen zal krijgen, wanneer ieder van u komt te sterven, zult u hetzelfde meemaken wat ik heb meegemaakt. En we zullen elkaar zien zoals wij zijn...met dit verschil dat God in onze aanwezigheid zal zijn.

Daarom, laat ons vergiffenis vragen en ons bekeren. Dat is wat de Heer van ons verlangt zodat we zowaar een nieuw schepsel worden van Hem, omdat wij het zonder Hem niet kunnen maken.

Dat de Heer u rijkelijk mag zegenen. Laat alle eer toekomen aan God en aan Jezus Christus, Zijn Zoon.

EINDE

Bron: www.gloriapolo.net