Geboorte van Jezus en de herders.
Nog ongeveer eens zo ver van de grot der geboorte verhief zich de Toren des Herders. Het was een zeer hoog, piramidevormig timmerwerk van balken en was tussen bloeiende bomen op een stenen grondslag, midden in het veld op een heuvel gebouwd. Deze was van trappen en galerijen voorzien. Hier en daar waren er ook overdekte standplaatsen, zoals wachttorentjes. Hij had enige overeenkomst met de torens, waarop in het land van de Heilige Driekoningen de sterren worden waargenomen en maakte vanuit de verte de indruk van een zeeschip met vele hoge masten en zeilen. Vanuit de toren kon men ver in de omtrek rondzien. Men zag Jeruzalem en ook de Berg der bekoringen in de woestijn van Jericho. Er waren wachters op de toren om naar de kudden te zien en om de herders, bij gevaar van rovers of voorbijtrekkende krijgslieden, door hoorngeblaas te waarschuwen.
De verschillende herdersgezinnen woonden in een kring van wel vijf uur rondom de toren, in afzonderlijke, van tuinen en velden omgeven hutten. Bij de toren was hun algemene plaats van bijeenkomst en het was ook de verzamelplaats van de hoeders, die er hun gereedschap bewaarden en hun eten ontvingen. Op de helling waren hutten gebouwd en ook een grote, in verschillende vertrekken verdeelde schuur, waarin de vrouwen van de hoeders woonden en voor dezen het eten bereidden. Bij de toren zag ik vannacht de kudden gedeeltelijk in de vrije hemel, doch bij de heuvel van de drie herders zag ik ze onder een schuur.
Terwijl de drie herders naar de hemel staarden, zag ik een lichtwolk tot hen afdalen. Terwijl deze naderde, was daarin een beweging zichtbaar, een verandering, een overgang in vormen en gedaanten: ik hoorde een zachte, steeds aanzwellende vreugdezang. De herders schrokken eerst, maar dan stond er een engel bij hen en zei: "Vrees niet want zie, ik breng u een boodschap van grote vreugde die voor geheel het volk zal zijn. Heden is u een Messias geboren, Christus de Heer, in de stad van David. En dit zal u een teken zijn: gij zult een kind vinden, in doeken gelegen en in een kribbe gelegen." Terwijl de engel dit zei, nam de glans rondom hem toe en ik zag toen voor de herders vijf of zes grote, heerlijke, schitterende engelengedaanten verschijnen die een lange band in de handen hielden, waarop met grote letters stond geschreven, terwijl ik hen God hoorde loven en zingen: "Eer aan God in de hoge en vrede op aarde aan alle mensen van goede wil."
Toen de Messias geboren was, zag ik de drie herders, verbaasd over de wondervolle nacht, samen voor hun hutten staan. Zij zagen in het rond en bemerkten vol verwondering een bovennatuurlijke glans boven de grot der geboorte. Ook bij de herders aan de afgelegen toren was alles in beweging. Een gedeelte van hen beklom de toren om naar het wonderbare licht te zien boven de grot der geboorte.
De herders bij de toren hadden enkele ogenblikken later dezelfde verschijning. Eveneens verschenen de engelen aan een derde groep herders bij een bron, ten oosten van de toren van de herders, op drie uur afstand van Bethlehem gelegen.
Ik zag hen niet onmiddellijk naar de grot der geboorte snellen, waarvan de herders wel anderhalf uur, en die bij de toren wel drie uur verwijderd waren, maar ik zag hoe zij onverwijld onder elkaar beraadslaagden wat zij voor het pasgeboren Kind zouden meenemen en hoe zij zo snel mogelijk hun giften bijeen verzamelden. Zij kwamen eerst 's morgens in de vroegte bij de kribbe.
Mijn ziel zag zich, op het uur van de geboorte van de Messias, naar alle delen van de wereld verplaatst om wonderbare aankondigingen van de geboorte van onze Heiland te zien. Daar ik echter zeer ziek en vermoeid was, scheen het mij meerdere malen, als kwamen de beelden tot mij. Ik ben van ontelbare feiten getuige geweest, maar ten gevolge van menige smarten en storingen ben ik het meeste vergeten. Hier volgt wat ik mij wel nog herinner:
Ik zag vannacht, hoe Noëmi, de leermeesteres van de Heilige Maagd, de profetes Anna, de oude Simeon bij de tempel, de Heilige Moeder Anna te Nazareth en de Heilige Elisabeth visioenen en openbaringen over de geboorte van de Messias ontvingen. Ik zag bij Elizabeth de kleine Johannes, bezield met een wonderbare blijdschap. Allen zagen en herkenden weliswaar Maria in hun visioen, maar zij wisten niet waar het wonder was geschied, zelfs Elisabeth wist er niet over. Anna alleen droeg er kennis van dat Bethlehem de plaats van het Heil was.
De Heilige Drie Koningen
Reeds in de jaren 1819 en 1820 verhaalde A.C. Emmerich een reeks van beschouwingen over de reis van de Heilige Driekoningen naar Bethlehem. Omdat zij echter in die tijd haar beschouwingen hield volgens de Kerkelijke kalender, was de tijdruimte van dertien dagen, van het Kerkfeest van de Driekoningen, te kort en daarom deelde zij slechts enkele bijzonderheden daarover mee. Daar zij echter in 1821 de historische dag van de geboorte van Christus een maand vroeger, en dus op 25 november aanduidde en op diezelfde datum het vertrek van de Koningen naar Judea zag, bleef er voor de reis een tijdruimte van ongeveer een maand, want zij gaf bij het bespreken van de duur van de reis te kennen: "Ik zag de Koningen steeds te Bethlehem aankomen, als ik in het klooster het kribje klaar zette", dus op 25 december.
Op deze wijze wordt het veel waarschijnlijker dat Herodes, na het vertrek van de Koningen, het Kind niet meer in Bethlehem vond, omdat de Heilige Familie toen reeds de vlucht naar Egypte kon begonnen hebben.
De Koningen vangen de reis aan.
VISIOEN op 25 november 1821.
Ik heb reeds op Kerstmis verteld hoe aan de Koningen de geboorte van de Messias werd aangekondigd. Ik zag Mensor en de bruine Saïr in het rijk van de eerstgenoemde op het veld naar de sterren zien. Alle toebereidselen voor de reis werden gemaakt. Zij zaten op een piramide vormige toren, door lange kijkers, naar de ster van Jacob te kijken, die van een staart was voorzien. De ster opende zich voor hun ogen en ik zag hoe daarin een grote, schitterende Maagd verscheen. Voor de Maagd zweefde een kind, uit wiens rechterzijde een tak opgroeide, waarop een bloem ontsproot zoals een torentje met meerdere ingangen, dat zich op het einde ontwikkelde tot een stad.
Dadelijk na het waarnemen van dit beeld reisden zij af. Theokeno, de derde Koning, woonde een paar dagreizen oostelijker. Hij had op hetzelfde ogenblik het sterrenbeeld gezien en reisde toen onverwijld en met grote spoed af om zijn beide vrienden zo snel mogelijk in te halen, wat dan ook geschiedde.
visioen: 26 november 1821.
Ik viel in slaap met het vurige verlangen om in de grot van Bethlehem bij de Heilige Maagd te zijn en van haar het goddelijk Kind in mijn armen te mogen ontvangen en het aan mijn hart te drukken. Ik bevond er mij reeds spoedig en wel in de nacht. Jozef sliep, liggend op de rechterarm, achter het beschot, rechts van de ingang. Maria zat wakend op haar gewone plaats naast de kribbe en hield onder de sluier het kindje Jezus aan haar borst. Wanneer zij er overdag zat, was de deken achter haar tot een kussen opgerold en diende deze tot rugleuning. Thans echter was haar slaapplaats aan het hoofdeinde wat lager. Ik lag op mijn knieën en bad met een vurig verlangen om het Kindje enkele ogenblikken te mogen vasthouden. Ach, de Heilige Maagd wist het wel. Zij weet alles en neemt zo medelijdend en liefdevol op, wanneer men oprecht en gelovig tot haar bid. Maar zij was zo stil, zo eerbiedig, zo vol van zalige moedervreugde en gaf mij het Kind niet, naar ik denk, omdat zij het juist de borst gaf. Ik zou het ook niet gedaan hebben.
Mijn verlangen werd echter voortdurend groter en verenigde zich met het verlangen van alle zielen, die naar het goddelijk Kind smachten. Doch, de begeerte naar het Heil was nergens zo onschuldig, kinderlijk en trouw, als in de harten van de lieve, heilige Koningen uit het Oosten, die er reeds eeuwen tevoren door hun voorouders, vol geloof, hoop en liefde naar hadden uitgezien. Ik voelde mij nu, met alle verlangen dat in mij was, tot hen getrokken. Toen mijn gebed was beëindigd sloop ik zachtjes en vol eerbied, uit vrees van een stoornis te veroorzaken, de grot uit en sloot mij aan bij de verre reis, die door de Heilige Driekoningen werd ondernomen.
Ik zag vannacht, hoe Noëmi, de leermeesteres van de Heilige Maagd, de profetes Anna, de oude Simeon bij de tempel, de Heilige Moeder Anna te Nazareth en de Heilige Elisabeth visioenen en openbaringen over de geboorte van de Messias ontvingen. Ik zag bij Elizabeth de kleine Johannes, bezield met een wonderbare blijdschap. Allen zagen en herkenden weliswaar Maria in hun visioen, maar zij wisten niet waar het wonder was geschied, zelfs Elisabeth wist er niet over. Anna alleen droeg er kennis van dat Bethlehem de plaats van het Heil was.
Reeds in de jaren 1819 en 1820 verhaalde A.C. Emmerich een reeks van beschouwingen over de reis van de Heilige Driekoningen naar Bethlehem. Omdat zij echter in die tijd haar beschouwingen hield volgens de Kerkelijke kalender, was de tijdruimte van dertien dagen, van het Kerkfeest van de Driekoningen, te kort en daarom deelde zij slechts enkele bijzonderheden daarover mee. Daar zij echter in 1821 de historische dag van de geboorte van Christus een maand vroeger, en dus op 25 november aanduidde en op diezelfde datum het vertrek van de Koningen naar Judea zag, bleef er voor de reis een tijdruimte van ongeveer een maand, want zij gaf bij het bespreken van de duur van de reis te kennen: "Ik zag de Koningen steeds te Bethlehem aankomen, als ik in het klooster het kribje klaar zette", dus op 25 december.
Op deze wijze wordt het veel waarschijnlijker dat Herodes, na het vertrek van de Koningen, het Kind niet meer in Bethlehem vond, omdat de Heilige Familie toen reeds de vlucht naar Egypte kon begonnen hebben.
De Koningen vangen de reis aan.
VISIOEN op 25 november 1821.
Ik heb reeds op Kerstmis verteld hoe aan de Koningen de geboorte van de Messias werd aangekondigd. Ik zag Mensor en de bruine Saïr in het rijk van de eerstgenoemde op het veld naar de sterren zien. Alle toebereidselen voor de reis werden gemaakt. Zij zaten op een piramide vormige toren, door lange kijkers, naar de ster van Jacob te kijken, die van een staart was voorzien. De ster opende zich voor hun ogen en ik zag hoe daarin een grote, schitterende Maagd verscheen. Voor de Maagd zweefde een kind, uit wiens rechterzijde een tak opgroeide, waarop een bloem ontsproot zoals een torentje met meerdere ingangen, dat zich op het einde ontwikkelde tot een stad.
Dadelijk na het waarnemen van dit beeld reisden zij af. Theokeno, de derde Koning, woonde een paar dagreizen oostelijker. Hij had op hetzelfde ogenblik het sterrenbeeld gezien en reisde toen onverwijld en met grote spoed af om zijn beide vrienden zo snel mogelijk in te halen, wat dan ook geschiedde.
visioen: 26 november 1821.
Ik viel in slaap met het vurige verlangen om in de grot van Bethlehem bij de Heilige Maagd te zijn en van haar het goddelijk Kind in mijn armen te mogen ontvangen en het aan mijn hart te drukken. Ik bevond er mij reeds spoedig en wel in de nacht. Jozef sliep, liggend op de rechterarm, achter het beschot, rechts van de ingang. Maria zat wakend op haar gewone plaats naast de kribbe en hield onder de sluier het kindje Jezus aan haar borst. Wanneer zij er overdag zat, was de deken achter haar tot een kussen opgerold en diende deze tot rugleuning. Thans echter was haar slaapplaats aan het hoofdeinde wat lager. Ik lag op mijn knieën en bad met een vurig verlangen om het Kindje enkele ogenblikken te mogen vasthouden. Ach, de Heilige Maagd wist het wel. Zij weet alles en neemt zo medelijdend en liefdevol op, wanneer men oprecht en gelovig tot haar bid. Maar zij was zo stil, zo eerbiedig, zo vol van zalige moedervreugde en gaf mij het Kind niet, naar ik denk, omdat zij het juist de borst gaf. Ik zou het ook niet gedaan hebben.
Mijn verlangen werd echter voortdurend groter en verenigde zich met het verlangen van alle zielen, die naar het goddelijk Kind smachten. Doch, de begeerte naar het Heil was nergens zo onschuldig, kinderlijk en trouw, als in de harten van de lieve, heilige Koningen uit het Oosten, die er reeds eeuwen tevoren door hun voorouders, vol geloof, hoop en liefde naar hadden uitgezien. Ik voelde mij nu, met alle verlangen dat in mij was, tot hen getrokken. Toen mijn gebed was beëindigd sloop ik zachtjes en vol eerbied, uit vrees van een stoornis te veroorzaken, de grot uit en sloot mij aan bij de verre reis, die door de Heilige Driekoningen werd ondernomen.
wordt vervolgd.
mijn andere blog - Welkom
Geen opmerkingen:
Een reactie posten